Homeopathische planten

Planten spelen vaak een essentiële rol bij de bereiding van Homeopathische middelen.

Er wordt gebruikt gemaakt van een enorme grote verscheidenheid aan planten zoals o.a. Achillea millefolium, Aconitum napellus, Aesculus hippocastanum, Agrimonia eupatoria, Alchemilla vulgaris, Allium cepa, Angelica archangelica, Aristolochia clematitis, Arnica montana, Arum maculatum, Atropa belladonna, Avena sativa, Berberis vulgaris, Brassica nigra, Bryonia dioica, Calendula officinalis, Caltha palustris, Cannabis indica, Cardiospermum halicacabum, Cephaelis ipecacuanha, Cetraria islandica, Cimicifuga racemosa, Cinchona succiruba ………….etc.

Hieronder ziet u als voorbeeld de eigenschappen van verschillende planten met de daarbij behorende toepassingen in de homeopathie:

Al eeuwen is men ervan bewust dat planten giftig kunnen zijn. De in Zwitserland geboren arts Paracelsus (1493-1541) wordt gezien als de grondlegger van de toxicologie (deelgebied van de biologie dat de werking van potentieel giftige stoffen op biologische systemen bestudeert). Paracelsus was van mening dat alle planten in principe giftig zijn, maar dat de dosis bepalend is voor de mate van giftigheid (toxiciteit). Hahnemann ging nog een stap verder en ontdekte dat energetische informatie van een uitgangsstof kan worden ontplooid door te dynamiseren. Naast het ontplooien van informatie is door de hoge mate van verdunning van de uitgangsstof een toxische werking van homeopathische middelen uitgesloten bij mensen.

In de homeopathie wordt het plantenmateriaal zowel vers als gedroogd gebruikt.
Na het oogsten van de verse planten wordt een tinctuur gemaakt. Een tinctuur is een alcoholische oplossing. Meestal wordt dan een oplossing vervaardigd van waardevolle en werkzame stoffen die zijn gewonnen uit planten, plantendelen, wortels, bladeren, zaden en bloemen. De planten worden zeer goed vermalen in een alcohol oplossing. De hoogte van het alcoholpercentage is afhankelijk van de desbetreffende planten of plantendelen. Voor een tinctuur van bloemen en bladeren is het alcoholpercentage vaak tussen 30 en 50%, bij wortels of houtachtigedelen is dat 50 tot 80%. Na het vermalen laat men de ontstaande substantie een aantal weken staan (macereren). De tijdsduur is essentieel om te zorgen dat alle stoffen uit de plant helemaal zijn opgenomen in de alcohol. Hierna wordt het geheel uitgeperst en gefiltreerd.

De ontstaande vloeistof wordt oertinctuur genoemd. Deze oertinctuur vormt de basis voor de bereiding van de potenties van verse planten. Bij droge en onoplosbare plantendelen wordt een andere procedure gevolgd waarbij ook extractie met alcohol plaatsvindt en als eindresultaat ook een oertinctuur ontstaat.